Een aantal decennia geleden stuurden we bij het Ligonier Valley Study Center een Thanksgiving-kaart met deze eenvoudige verklaring: “De essentie van theologie is genade; de essentie van christelijke ethiek is dankbaarheid.” In alle debatten over onze rol versus Gods rol in heiliging – onze groei in heiligheid – zouden we op de goede weg blijven als we ons deze dynamiek van genade en dankbaarheid zouden herinneren. Hoe meer we begrijpen hoe goed God voor ons is geweest hoe meer we worden overweldigd door zijn barmhartigheid, hoe meer we geneigd zijn om van Hem te houden en Hem te dienen.
Toch kunnen we de dynamiek van genade-dankbaarheid niet juist krijgen als we niet duidelijk zijn over wat genade betekent Wat is genade? De catechismus die velen van ons als kinderen hebben geleerd, geeft ons het antwoord: “Genade is de onverdiende gunst van God.” Het eerste dat we begrijpen over genade is wat het niet is – het is niet iets dat we verdienen. Als dat alles is wat we ooit over genade begrijpen, weet ik zeker dat God blij zal zijn dat we weten dat Zijn genade onverdiend is. Hier is dus onze werkende definitie van genade: het is niet verdienste.
Paulus brief aan de Romeinen werpt licht op wat we bedoelen als we zeggen dat genade niet verdienste is. In 1: 18–3: 20 legt de apostel uit dat we op de laatste dag, voor het eerst in ons leven, in totale volmaaktheid, in totale eerlijkheid, in absolute gerechtigheid zullen worden geoordeeld. Dus elke mond zal worden gestopt als we voor de rechtbank van God staan. Dit zou angst moeten oproepen in de harten van gevallen mensen, aangezien veroordeling de enige mogelijke zin is voor zondige mannen en vrouwen: “Allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid van God” (3:23).
Maar degenen die op Christus Jezus vertrouwen, hebben hoop, want als we door geloof in Hem zijn, zijn we vrijelijk gerechtvaardigd door zijn genade. Merk op dat rechtvaardiging niet tot stand wordt gebracht door verplichting, maar vrijelijk door genade vanwege de verlossing die alleen door Jezus is gekocht. Er is geen ruimte om te roemen, want we worden niet gerechtvaardigd door onze werken, maar door genade alleen door geloof alleen. Paulus haalt Abraham aan als het voorbeeld bij uitstek van iemand die alleen door geloof gerechtvaardigd was en daarom vrij van Gods veroordeling. Als de basis voor Abrahams redding, zijn rechtvaardiging, iets was dat Abraham deed – een goede daad, een verdienstelijke dienst die hij verrichtte, een verplichting die hij vervulde – als het op basis van werken was, zegt Paulus, zou hij iets hebben gehad. waarover te roemen. Maar Abraham had zon verdienste niet. Alles wat hij had was geloof, en dat geloof zelf was een gave: “Abraham geloofde God, en het werd hem als gerechtigheid gerekend” (4: 3; zie Ef. 2: 8-10).
Romeinen 4: 4–8 is hier een sleutelpassage:
Nu voor degene die werkt, wordt zijn loon niet geteld als een geschenk maar als zijn loon. degene die niet werkt maar gelooft in hem die de goddelozen rechtvaardigt, zijn geloof wordt als gerechtigheid gerekend, net zoals David ook spreekt over de zegen van degene aan wie God rechtvaardigheid rekent los van werken: vergeven, en wiens zonden zijn bedekt; gezegend is de man tegen wie de Heer zijn zonde niet zal rekenen. “
Dat is genade. Paul kon het niet anders zeggen. Aan hem die werkt, is het schuld; verdien je iets, dan is iemand verplicht je te betalen. Als ik je als werknemer aanneem en beloof je honderd dollar te betalen als je acht uur werkt, moet ik je voor acht uur betalen. Ik doe je geen plezier en geef je geen genade. U heeft uw loon verdiend. Je hebt het contract nagekomen en ik ben moreel verplicht om je je loon te geven.
Met betrekking tot de Heer zijn wij schuldenaars die niet kunnen betalen. Daarom spreekt de Bijbel in economische taal over verlossing – we zijn gekocht met een prijs (1 Kor. 6:20). Alleen iemand anders – Christus – kan onze schuld betalen. Dat is genade. Het zijn niet onze goede werken die onze redding verzekeren, maar alleen de werken van Christus. Het is zijn verdienste, niet de onze. We verdienen niets. Hij schenkt ons Zijn verdienste door genade, en we ontvangen het alleen door geloof. De essentie van genade is haar vrijwillige vrije schenking. Zodra het een vereiste is, is het niet langer genade.
Genade mag ons blijven verbazen. God heeft een absolute, zuivere, heilige standaard van gerechtigheid. Daarom klampen we ons met al onze kracht vast aan de verdienste van Jezus Christus. Hij alleen heeft de verdienste om aan de eisen van Gods gerechtigheid te voldoen, en Hij geeft het ons gratis. We hebben het niet verdiend. Er is niets in ons dat de gunst van de Heer oproept dat tot onze rechtvaardiging leidt. Het is pure genade.
En hoe meer we begrijpen wat God voor ons als zondaars heeft gedaan, hoe gewilliger we zijn om te doen wat Hij nodig heeft. De grote leraren van de kerk zeggen dat het eerste punt van echte heiliging een toenemend besef van onze eigen zondigheid is. Daarmee komt tegelijkertijd een toenemend besef van Gods genade. En daarmee wederom toenemende liefde en toenemende bereidheid om Hem te gehoorzamen.
Als we genade echt begrijpen – als we zien dat God ons alleen toorn verschuldigd is maar Christus verdienste heeft verschaft om onze tekortkomingen te dekken – dan verandert alles. De christelijke motivatie voor ethiek is niet alleen het gehoorzamen aan een abstracte wet of een lijst met regels; onze reactie wordt eerder uitgelokt door dankbaarheid. Jezus begreep dat toen Hij zei: “Als u Mij liefhebt, onderhoud dan Mijn geboden.” Als ik de vrijheid mag hebben om te parafraseren: “Onderhoud mijn geboden niet omdat je rechtvaardig wilt zijn, maar omdat je van mij houdt.” Een echt begrip van genade – van Gods onverdiende gunst – lokt altijd een leven van dankbaarheid en gehoorzaamheid uit.