Fonograaf, ook wel platenspeler genoemd, instrument voor het reproduceren van geluiden door middel van de trilling van een naald of naald, die een groef op een draaiende schijf volgt. Een grammofoonplaat, of plaat, slaat een replica van geluidsgolven op als een reeks golvingen in een kronkelige groef die door de naald op het roterende oppervlak is gegraveerd. Wanneer de plaat wordt afgespeeld, reageert een andere stylus op de golvingen en worden de bewegingen ervan opnieuw omgezet in geluid.
Hoewel experimentele mechanismen van dit type al in 1857 verschenen, wordt de uitvinding van de grammofoon over het algemeen toegeschreven aan de Amerikaanse uitvinder Thomas Edison (1877). Zijn eerste opnamen waren inkepingen die met een trillende naald in een vel aluminiumfolie waren gebosseleerd; het aluminiumfolie was om een cilinder gewikkeld die ronddraaide terwijl de geluiden werden opgenomen. Verbeteringen in het proces van Edison volgden, waaronder de innovatie van Emil Berliner in 1887 door het traceren van geluidgroeven in een spiraal op een platte schijf in plaats van in een spiraal op een cilinder. Er werd een negatief gemaakt van de platte masterschijf en het negatief werd vervolgens gebruikt als mal voor het maken van vele kopieën die de originele masterschijf reproduceerden. Deze platen, zoals ze bekend werden, konden worden afgespeeld op een reproductiemachine Berliner genaamd Gramophone.
Verbeterde methoden voor het vormen van schijfrecords, gevolgd in het begin van de 20e eeuw en in 1915 de 78-toeren (re volutions-per-minute) record, met een speelduur van ongeveer 4 1/2 minuut per kant, was standaard geworden. In het begin van de jaren twintig werden elektrische luidsprekers gebruikt om het volume van het weergegeven geluid te versterken. In 1948 introduceerde Columbia Records de langspeelbare (LP) plaat, die met een rotatiesnelheid van 331/3 RPM en het gebruik van zeer fijne groeven tot wel 30 minuten speeltijd per kant kon opleveren. Kort daarna introduceerde RCA Corporation de 45-RPM-schijf, die tot 8 minuten per kant kon spelen. Deze LPs en singles verdrongen de 78s in de jaren 50, en stereofonische (of stereo) systemen, met twee afzonderlijke informatiekanalen in een enkele groef, werden een commerciële realiteit in 1958. Stereofonografen die in staat waren om onvervormd geluid te reproduceren, werden een onderdeel van wat bekend staat als een hifi-geluidssysteem.
Alle moderne grammofoonsystemen hadden bepaalde componenten gemeen: een draaitafel die de plaat draaide; een stylus die een groef in de plaat volgde; een pick-up die de mechanische bewegingen van de stylus omzet in elektrische impulsen; een versterker die deze elektrische impulsen versterkt; en een luidspreker die de versterkte signalen weer omzet in geluid.
Tot de jaren tachtig waren fonografen en platen de belangrijkste middelen om opgenomen geluid thuis weer te geven, toen ze grotendeels werden verdrongen door opgenomen cassettes en compact discs. Zie ook geluidsopname.