De belangrijkste sofisten waren aanzienlijke beroemdheden en waren actief in openbare aangelegenheden. De Protagoras weerspiegelen de opwinding die ze veroorzaakten bij hun aankomst in een stad, de kosmopolitische clientèle die hen vergezelde en hun associaties met de rijken en machtigen. Sommigen verdienden veel geld; Hippias gaat er prat op (GreaterHippias 282e) dat hij in één enkel bezoek aan Sicilië meer dan honderdvijftig minen heeft verdiend, dat wil zeggen vijftienduizend drachmen, iets in de buurt van dertig jaarloon voor een bekwame vakman, en Socrates zegt (Meno 91d) dat Protagoras verdiende meer dan tien beeldhouwers, waaronder de beroemde Phidias. Protagoras stelde het wetboek op voor de stichting van de Atheense kolonie Thurii in 444/3 (Diogenes Laertius IX.50), en Gorgias, Hippias, Prodicus en mogelijk ook Thrasymachus traden op als diplomatieke vertegenwoordigers van hun respectieve steden. Maar hun rijkdom en beroemdheidsstatus moeten worden gezien in het licht van de negatieve reactie die ze opriepen in die van conservatieve uitspraken, bijv. Anytus in Meno 89e-94e, die ze (tot in aanzienlijke mate oneerlijk, zoals we hebben gezien) zag als een ondermijning van moraliteit en religie en een slechte invloed op de jongeren. Volgens Plato in de Apology was het dat klimaat van mening, het meest opvallend uitgedrukt in Aristophanes Clouds, dat uiteindelijk leidde tot de veroordeling van Socrates op grond van ongodsdienstigheid en de corruptie van de jongeren. Dientengevolge brengt zijn rehabilitatie van Socrates hem ertoe de echte filosoof te contrasteren met thesofisten, die hij voornamelijk als charlatans afbeeldt. Dat vijandige portret was de historische basis van de opvatting van de sofisten als een oneerlijke argumentatieve bedrieger, een opvatting die in het moderne gebruik de primaire betekenis van het woord blijft, maar die aanzienlijk verstoort wat er van de historische werkelijkheid kan worden teruggevonden.