Tabula rasa, (Latijn: “geschraapt tablet” – dwz “schone lei”) in epistemologie (kennistheorie) en psychologie, een veronderstelde aandoening die empiristen hebben toegeschreven aan de menselijke geest voordat er ideeën op zijn gedrukt door de reactie van de zintuigen op de externe wereld van objecten.
Vergelijking van de geest met een blanco schrijftablet komt voor in Aristoteles De anima (4e eeuw vce; Over de ziel), en zowel de stoïcijnen als de peripatetica (studenten aan het Lyceum, de door Aristoteles gestichte school) pleitten vervolgens voor een oorspronkelijke toestand van mentale leegte. Zowel de aristotelianen als de stoïcijnen legden echter de nadruk op die vermogens van de geest of ziel die, omdat ze alleen potentieel of inactief waren voordat ze ideeën van de zintuigen kregen, op de ideeën reageren door een intellectueel proces en ze omzetten in kennis.
Een nieuwe en revolutionaire nadruk op de tabula rasa vond plaats aan het einde van de 17e eeuw, toen de Engelse empiricus John Locke in An Essay Concerning Human Understanding (1689) pleitte voor de aanvankelijke gelijkenis van de geest met white paper, void of all karakters, met al het materiaal van rede en kennis afgeleid uit ervaring. Locke geloofde echter niet dat de geest letterlijk leeg of leeg is voorafgaand aan de ervaring, en bijna geen andere empiricus heeft zon extreem standpunt ingenomen. Locke zelf erkende een aangeboren kracht van reflectie (bewustwording van de eigen ideeën, gewaarwordingen, emoties, enzovoort) als een middel om het materiaal dat door ervaring werd gegeven te exploiteren, evenals een beperkt domein van a priori (niet-ervaringsgerichte) kennis, die hij beschouwde hij niettemin als “onbeduidend” en in wezen leeg van inhoud (bijv. “ziel is ziel” en “ieder mens is een dier”). De 18e-eeuwse Schotse empiricus David Hume had soortgelijke opvattingen. Geschikt gekwalificeerde noties van de tabula rasa bleven invloedrijk in de Britse en vervolgens Anglo-Amerikaanse (analytische) filosofie tot het midden van de 20e eeuw.