Rudolph Virchow (1821–1902)
Virchow was een van de belangrijkste leiders van de 19e eeuw op het gebied van geneeskunde en pathologie. Hij was ook een volksgezondheidsactivist, sociaal hervormer, politicus en antropoloog.
Virchow was het enige kind van een boer en stadspenningmeester in Schivelbein, Duitsland. Hij had een sterke interesse in natuurwetenschappen. In 1839 ontving hij een studiebeurs van de Pruisische Militaire Academie, waar hij de kans kreeg om medicijnen te studeren ter voorbereiding op een carrière als legerarts. Hij studeerde geneeskunde in Berlijn en gaf daar het grootste deel van zijn leven les, met intermezzos in Silezië en Würzberg. In 1847 richtten hij en een collega, Benino Reinhardt, het Archiv für Pathologische Anatomie und Physiologie (nu bekend als “Virchows Archives”) op, dat nog steeds bestaat als een toonaangevend tijdschrift over pathologie. Hij moedigde zijn studenten aan om microscopen te gebruiken en microscopisch te denken. . ” Virchow had een grote invloed op het medisch onderwijs in Duitsland. Hij gaf les aan verschillende personen die in Duitsland beroemde wetenschappers werden, waaronder Edwin Klebs, Ernst Haekel en Adolf Kussmaul. Hij leerde ook William Welch en William Osler, 2 van de 4 beroemde artsen die het Johns Hopkins Hospital hebben opgericht.
Virchows grootste prestatie was zijn observatie dat een heel organisme niet ziek wordt – alleen bepaalde cellen of groepen cellen . In 1855, op 34-jarige leeftijd, publiceerde hij zijn inmiddels beroemde aforisme “omnis cellula e cellula” (“elke cel stamt uit een andere cel”). Met deze aanpak lanceerde Virchow het vakgebied van cellulaire pathologie. Hij verklaarde dat alle ziekten veranderingen in normale cellen met zich meebrengen, dat wil zeggen dat alle pathologie uiteindelijk cellulaire pathologie is. Dit inzicht heeft geleid tot grote vooruitgang in de medische praktijk. Het betekende dat ziekte-entiteiten veel scherper konden worden gedefinieerd. Ziekten kunnen niet alleen worden gekenmerkt door een groep klinische symptomen, maar ook door typische anatomische veranderingen. Pathologische anatomie had niet alleen grote wetenschappelijke waarde, maar ook enorme praktische gevolgen. Als de arts zou kunnen achterhalen welke anatomische veranderingen er bij een patiënt waren opgetreden, zou hij een veel nauwkeurigere diagnose van de ziekte kunnen stellen dan in het verleden. Dit stelde artsen ook in staat om een nauwkeurigere behandeling en prognose te geven. In veel van zijn toespraken verklaarde Virchow dat de medische praktijk in Duitsland niet meer een grotendeels theoretische activiteit zou moeten zijn. Hij pleitte voor de studie van microscopische pathologische anatomie, voor onderzoek dat door artsen moest worden uitgevoerd, het belang van het maken van systematische klinische observaties en de uitvoering van dierproeven.
Virchows vele ontdekkingen omvatten het vinden van cellen in botten en bindweefsel. weefsel en het beschrijven van stoffen zoals myeline. Hij was de eerste die leukemie herkende. Hij was ook de eerste die het mechanisme van pulmonale trombo-embolie uitlegde. Hij documenteerde dat bloedstolsels in de longslagader kunnen ontstaan door veneuze trombi. Terwijl Virchow in Duitsland de nieuwe wetenschap van cellulaire pathologie aan het ontwikkelen was, ontwikkelde Louis Pasteur in Frankrijk de nieuwe wetenschap van bacteriologie. Virchow vocht tegen de kiemtheorie van Pasteur. Hij geloofde dat een ziek weefsel werd veroorzaakt door een verstoring van de orde in cellen en niet door een invasie van een vreemd organisme. We weten vandaag dat Virchow en Pasteur allebei gelijk hadden in hun theorieën over de causaliteit van ziekten.
Virchow merkte het verband op tussen ziekten van mens en dier en bedacht de term zoönose om de verbanden tussen infectieziekten aan te duiden. dier- en menselijke gezondheid. Naast zijn baanbrekende werk in cellulaire pathologie creëerde hij het gebied van vergelijkende pathologie. Toch werd Virchows concept van One Medicine tijdens zijn leven niet uniform gewaardeerd.
In 1848, Virchow was lid van een commissie om een epidemie van tyfus te onderzoeken, waarvoor hij een indringend rapport schreef waarin hij kritiek uitte op de sociale omstandigheden die de verspreiding van de ziekte bevorderden. Hij had al een reputatie opgebouwd als een kruistochtende sociale hervormer, en dit rapport versterkte die reputatie. Sindsdien is hij evenzeer geïdentificeerd met wat de sociale geneeskunde werd genoemd als met zijn primaire specialiteit, pathologie.
Virchow was een uitgesproken pleitbezorger voor de volksgezondheid. Zijn geschriften en leringen staan vol met observaties en aanbevelingen over manieren om de gezondheid van mensen te verbeteren door hun economische en sociale omstandigheden te verbeteren. Hij ging de politiek in, diende in de Duitse Reichstag (1880-1893), terwijl hij ook leiding gaf aan het Pathologisch Instituut in Berlijn. Hij hielp bij het vormgeven van de hervormingen in de gezondheidszorg die in Duitsland werden ingevoerd tijdens de administratie van Otto von Bismarck. Zijn productieve geschriften, hoewel voornamelijk over pathologieën, bevatten veel essays en toespraken over sociale geneeskunde en volksgezondheid.
Een van de vele interesses van Virchow was helminthologie. Hij beschreef de levenscyclus van Trichinella spiralis bij varkens en de zoönotische gevolgen ervan.Hij was tegen het buitensporige militaire budget van Bismarck, dat Bismarck voldoende boos maakte om Virchow uit te dagen voor een duel. Virchow, die het recht had om de wapens te kiezen, koos 2 varkensworsten: een gekookte worst voor zichzelf en een ongekookte worst, beladen met Trichinella-larven, voor Bismark. Bismarck, de ijzeren kanselier, wees het voorstel af als te riskant.
Virchow droeg ook substantieel bij aan antropologie, paleontologie en archeologie. Opgemerkt moet worden dat zelfs mannen met grote prestaties, zoals Virchow, feilbaar zijn. Virchow geloofde dat de Neanderthaler een moderne Homo sapiens was, wiens vervormingen werden veroorzaakt door rachitis in de kindertijd en artritis later in het leven, met de afgeplatte schedel als gevolg van krachtige slagen op het hoofd. Latere ontdekkingen en onderzoeken toonden aan dat de Neanderthalers inderdaad oud zijn.