Een normale menselijke handpalm bevat 3 grote plooien: de distale dwarse plooi; de proximale dwarse vouw; en de thenar-vouw. Omdat men denkt dat permanente vouwpatronen tijdens het eerste trimester worden vastgesteld, hebben onderzoekers gespeculeerd dat afwijkingen in vouwpatronen een aanwijzing kunnen zijn voor beledigingen tijdens de ontwikkeling van de foetus. Het doel van deze studie was tweeledig: (1) om de werkzaamheid en betrouwbaarheid van twee coderingsmethoden te vergelijken, waarbij de eerste (M1) zowel simiana- als Sydney-lijnvarianten classificeert en de tweede (M2) het totale aantal kreukpunten van oorsprong op de radiale rand van de hand; en (2) om de relatie vast te stellen tussen handpalmpatronen en foetale alcoholspectrumstoornissen (FASD). Bilaterale palmafdrukken werden gemaakt met behulp van de carbonpapier- en tape-methode van 237 personen met de diagnose FASD en 190 niet-blootgestelde controles. Alle prints zijn gecodeerd voor vouwvarianten onder M1 en M2. Bovendien werd een willekeurige steekproef van 98 overeenkomende (rechts en links) afdrukken uit de bedieningselementen geselecteerd om de betrouwbaarheid van M1 en M2 te bepalen. Voor deze analyse werd elke handpalm tweemaal, op verschillende tijdstippen, gelezen door twee lezers. Intra-observer Kappa-coëfficiënten waren vergelijkbaar onder beide methoden, variërend van 0,804-0,910. Inter-observer Kappa-coëfficiënten varieerden van 0,582-0,623 onder M1 en van 0,647-0,757 onder M2. Gebruikmakend van gegevens van de volledige steekproef van 427 afdrukken en controle voor geslacht en etniciteit (wit versus niet-wit), werd geen verband gevonden tussen palmaire vouwvarianten en FASD. Onze resultaten suggereren dat palmaire plooien betrouwbaar kunnen worden geclassificeerd, maar dat palmaire plooipatronen mogelijk niet worden beïnvloed door blootstelling aan alcohol van de foetus.