In de sociologie zijn mechanische solidariteit en organische solidariteit de twee soorten sociale solidariteit die werden geformuleerd door Émile Durkheim, geïntroduceerd in zijn Division of Labour in Society (1893) als onderdeel van zijn theorie over de ontwikkeling van samenlevingen. Volgens Durkheim zal het type solidariteit correleren met het type samenleving, ofwel mechanische ofwel organische samenleving. De twee soorten solidariteit kunnen worden onderscheiden door morfologische en demografische kenmerken, het type bestaande normen en de intensiteit en inhoud van het gewetencollectief.
In een samenleving die mechanische solidariteit vertoont, komt haar samenhang en integratie door de homogeniteit van individuen – mensen voelen zich verbonden door soortgelijk werk; educatieve en religieuze training; en levensstijl. Mechanische solidariteit werkt normaal gesproken in traditionele en kleinschalige samenlevingen (bijv. Stammen). In deze eenvoudigere samenlevingen is solidariteit meestal gebaseerd op verwantschapsbanden van familienetwerken.
Organische solidariteit is een sociale cohesie gebaseerd op de onderlinge afhankelijkheid die ontstaat tussen mensen door de specialisatie van werk en complementarisme als resultaat van meer geavanceerde ( dwz moderne en industriële) samenlevingen. Hoewel individuen verschillende taken uitvoeren en vaak verschillende waarden en belangen hebben, hangt de orde en de solidariteit van de samenleving af van hun afhankelijkheid van elkaar om hun gespecificeerde taken uit te voeren. Zo wordt sociale solidariteit in meer complexe samenlevingen gehandhaafd door de onderlinge afhankelijkheid van de samenstellende delen. Boeren produceren bijvoorbeeld het voedsel dat de fabrieksarbeiders voedt die de tractoren produceren waarmee de boeren het voedsel kunnen produceren.