Mead studeerde aan Oberlin College en Harvard University. Van 1891–1894 was hij docent filosofie en psychologie aan de Universiteit van Michigan. In 1894 ging hij naar de Universiteit van Chicago, waar hij bleef tot aan zijn dood.
Voor de sociale psychologie was Meads belangrijkste bijdrage zijn poging om te laten zien hoe het menselijk zelf ontstaat in het proces van sociale interactie. Hij vond dat gesproken taal een centrale rol speelde in deze ontwikkeling. Door middel van taal kan het kind de rol van andere personen opnemen en zijn gedrag sturen in termen van het effect dat zijn overwogen gedrag op anderen zal hebben. Meads psychologische benadering was dus behavioristisch.
In de filosofie was Mead een van de belangrijkste denkers onder de Amerikaanse pragmatici. Evenals een aantal van zijn tijdgenoten werd hij sterk beïnvloed door de relativiteitstheorie en de opkomstleer. Zijn filosofie zou objectief relativisme genoemd kunnen worden. Net zoals sommige objecten eetbaar zijn, maar alleen in relatie tot een spijsverteringssysteem, zo dacht Mead aan ervaring, leven, bewustzijn, persoonlijkheid en waarde als objectieve eigenschappen van de natuur die alleen tevoorschijn komen onder (en dus relatief zijn aan) specifieke omstandigheden. . John Dewey erkende zijn eigen grote schuld aan de filosofie van Mead.
Mead heeft zijn werk nooit gepubliceerd. Na zijn dood bewerkten zijn studenten vier delen van stenografische opnames en aantekeningen over zijn lezingen en van niet-gepubliceerde artikelen: The Philosophy of the Present (1932); Mind, Self, and Society (1934); Bewegingen van het denken in de negentiende eeuw (1936); en The Philosophy of the Act (1938).