Erfelijkheid

Erfelijkheid, hoeveelheid fenotypische (waarneembare) variatie in een populatie die kan worden toegeschreven aan individuele genetische verschillen. Overerfbaarheid is in algemene zin de verhouding tussen variatie als gevolg van verschillen tussen genotypen en de totale fenotypische variatie voor een karakter of eigenschap in een populatie. Het concept wordt typisch toegepast in gedragsgenetica en kwantitatieve genetica, waar erfelijkheidsschattingen worden berekend met behulp van correlatie- en regressiemethoden of variantieanalyse (ANOVA) -methoden.

Lees meer over dit onderwerp
erfelijkheid: erfelijkheid
Hoewel erfelijke ziekten en misvormingen helaas door nee betekent ongewoon in het totaal, geen van hen komt erg vaak voor ….

Erfelijkheid wordt uitgedrukt als H2 = Vg / Vp, waarbij H is de schatting van de erfelijkheidsgraad, Vg de variatie in genotype en Vp de variatie in fenotype. Erfelijkheidsschattingen variëren in waarde van 0 tot 1. Als H = 1, dan is alle variatie in een populatie het gevolg van verschillen of variatie tussen genotypen (d.w.z. er is geen door het milieu veroorzaakte variatie). Als H = 0, is er geen genetische variatie; in dit geval komt alle variatie in de populatie voort uit verschillen in de omgeving die individuen ervaren.

Erfelijkheid wordt vaak gebruikt in tweelingstudies op het gebied van gedragsgenetica. De methodologie is gebaseerd op het feit dat identieke tweelingen (eeneiige tweelingen of tweelingen met één ei) 100 procent van hun genen gemeen hebben en niet-identieke of broederlijke tweelingen (dizygote of tweelingen met twee eieren) vergelijkbaar zijn met andere broers en zussen (bijv. , broers en zussen) doordat ze 50 procent van hun genen gemeen hebben. De correlatie tussen identieke tweelingen is naar verwachting gelijk aan 1,0 en die van twee-eiige tweelingen is 0,50. Op het gebied van kwantitatieve genetica wordt het concept van erfelijkheidsgraad gebruikt om waarneembare fenotypische variatie tussen individuen te verdelen in genetische en omgevingscomponenten.

Er kleven verschillende nadelen aan het gebruik van erfelijkheidsschattingen. Ten eerste is erfelijkheidsgraad geen maatstaf voor hoe gevoelig een karakter of eigenschap kan zijn voor een verandering in de omgeving. Een eigenschap kan bijvoorbeeld een volledige erfelijkheidsgraad hebben (H = 1) maar toch drastisch worden veranderd door veranderingen in de omgeving. Dit kan worden gezien bij bepaalde genetische stoornissen van het metabolisme, zoals fenylketonurie en de ziekte van Wilson, waarbij de erfelijkheidsgraad van fenotypische uitkomsten gelijk is aan 1,0, maar een effectieve behandeling mogelijk is door middel van dieetinterventies. Een tweede probleem met erfelijkheidsschattingen is dat ze alleen variatie binnen populaties meten. Met andere woorden, een schatting van de erfelijkheidsgraad kan niet worden gebruikt om de oorzaken van verschillen tussen populaties vast te stellen, noch kan het worden gebruikt om te bepalen in hoeverre het fenotype van een individu wordt bepaald door genen versus omgeving.

Neem een Britannica Premium-abonnement en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Schrijf u nu in

Bovendien is het erfelijkheidsconcept onderhevig aan misbruik wanneer het wordt toegepast op verschillen in menselijke populatie voor eigenschappen zoals intelligentie. Studies hebben bijvoorbeeld aangevoerd dat raciale verschillen in mate van intelligentie, academische prestaties en criminaliteitscijfers te wijten zijn aan genetische verschillen in plaats van aan omgevingsverschillen. Andere onderzoeken hebben echter aangetoond dat schattingen van de erfelijkheidsgraad voor dergelijke eigenschappen binnen populaties geen informatie geven over genetische verschillen tussen populaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *