De termen werden in 1954 bedacht door linguïst Kenneth Pike, die beweerde dat de tools die zijn ontwikkeld om taalgedrag te beschrijven, kunnen worden aangepast aan de beschrijving van elk menselijk sociaal gedrag. Zoals Pike opmerkte, hebben sociale wetenschappers lang gedebatteerd of hun kennis objectief of subjectief is. De innovatie van Pike was om zich af te keren van een epistemologisch debat en in plaats daarvan over te gaan op een methodologische oplossing. Emic en etic zijn afgeleid van respectievelijk de taalkundige termen fonemisch en fonetisch, waar fonemiek effectief elementen van betekenis beschouwt en fonetiek elementen van geluid. De mogelijkheid van een echt objectieve beschrijving werd door Pike zelf buiten beschouwing gelaten in zijn oorspronkelijke werk; hij stelde de emische / etische dichotomie in de antropologie voor als een manier om filosofische kwesties over de aard van objectiviteit zelf te omzeilen.
De termen waren ook verdedigd door antropologen Ward Goodenough en Marvin Harris met iets andere connotaties dan die gebruikt door Pike. Goodenough was vooral geïnteresseerd in het begrijpen van de cultureel specifieke betekenis van specifieke overtuigingen en praktijken; Harris was vooral geïnteresseerd in het verklaren van menselijk gedrag.
Pike, Harris en anderen hebben betoogd dat culturele insiders en outsiders even goed in staat zijn emische en etische verslagen te produceren van hun cultuur. Sommige onderzoekers gebruiken ‘etic’ om te verwijzen naar objectieve accounts of accounts van buitenstaanders, en ‘emic’ om naar subjectieve of insideraccounts te verwijzen.
Margaret Mead was een antropoloog die de patronen van de adolescentie in Samoa bestudeerde. Ze ontdekte dat de moeilijkheden en de overgangen waarmee adolescenten werden geconfronteerd, cultureel beïnvloed werden. De hormonen die vrijkomen tijdens de puberteit kunnen worden gedefinieerd met behulp van een etisch raamwerk, omdat adolescenten wereldwijd dezelfde hormonen hebben die worden uitgescheiden. Mead concludeerde echter dat de manier waarop adolescenten op deze hormonen reageren sterk wordt beïnvloed door hun culturele normen. Tijdens haar studies ontdekte Mead dat eenvoudige classificaties over gedrag en persoonlijkheid niet konden worden gebruikt omdat de culturen van mensen hun gedrag op zon radicale manier beïnvloedden. Haar studies hielpen bij het creëren van een emische benadering om gedrag en persoonlijkheid te begrijpen. Uit haar onderzoek bleek dat cultuur een significante invloed heeft op het vormen van iemands persoonlijkheid.
Carl Jung, een Zwitserse psychoanalyticus, is een onderzoeker die een etische benadering koos in zijn studies. Jung studeerde mythologie, religie, oudheid rituelen en dromen, waardoor hij geloofde dat er archetypen zijn die kunnen worden geïdentificeerd en gebruikt om het gedrag van mensen te categoriseren. Archetypen zijn universele structuren van het collectieve onbewuste die verwijzen naar de inherente manier waarop mensen vatbaar zijn voor het waarnemen en verwerken van informatie. De belangrijkste archetypen die Jung bestudeerde, waren de persona (hoe mensen ervoor kiezen om zichzelf aan de wereld te presenteren), de animus / anima (een deel van de mensen die de wereld ervaren door naar het andere geslacht te kijken, dat bepaalt hoe ze hun romantische partner kiezen), en de schaduw (donkere kant van persoonlijkheden omdat mensen een concept van kwaad hebben. Goed aangepaste mensen moeten zowel goede als slechte delen van zichzelf integreren). Jung keek naar de rol van de moeder en leidde daaruit af dat alle mensen een moeder hebben en hun moeder op een vergelijkbare manier zien; ze bieden verzorging en comfort. Zijn studies suggereren ook dat “babys geëvolueerd zijn om melk uit de borst te zuigen, het is ook zo dat alle kinderen aangeboren neigingen hebben om op bepaalde manieren te reageren.” Deze manier van kijken naar de moeder is een etische manier om een concept cross-cultureel en universeel toe te passen.