Skeletspieren zijn op drie niveaus ingesloten in bindweefselsteigers. Elke spiervezel (cel) is bedekt met endomysium en de hele spier is bedekt met epimysium. Wanneer een groep spiervezels als een eenheid binnen de hele spier wordt “gebundeld”, wordt dit een fascikel genoemd. Fascicels worden bedekt door een laag bindweefsel genaamd perimysium (zie figuur 10.3). spier en beïnvloedt het bewegingsbereik van de spier. Op basis van de patronen van de fasciculaire opstelling kunnen skeletspieren op verschillende manieren worden geclassificeerd. Hieronder volgen de meest voorkomende fasciculaire arrangementen.
Parallelle spieren hebben fascikels die zijn gerangschikt in dezelfde richting als de lengteas van de spier (Figuur 11.2.1). De meeste skeletspieren in het lichaam hebben dit type organisatie. Sommige parallelle spieren zijn platte platen die aan de uiteinden uitzetten om brede aanhechtingen te maken, zoals de sartorius (zie figuur 11.2.2) Andere parallelle spieren hebben een groter centraal gebied, een spierbuik die aan elk uiteinde taps toeloopt naar pezen. Deze opstelling wordt spoelvormig genoemd, zoals de biceps brachii (zie figuur 11.2.2).
Circulaire spieren worden ook wel sfincters genoemd (zie figuur 11.2 .1). Wanneer ze ontspannen, vergroten de concentrisch geplaatste bundels spiervezels van de sluitspieren de opening en wanneer ze samentrekken, krimpt de grootte van de opening tot het punt van sluiting. De orbicularis oris-spier is een cirkelspier die rond de mond gaat. Wanneer het samentrekt, wordt de orale opening kleiner, zoals wanneer de lippen worden getrommeld om te fluiten. Een ander voorbeeld is de orbicularis oculi, waarvan er één elk oog omgeeft. Beschouw bijvoorbeeld de namen van de twee orbicularis-spieren (orbicularis oris en oribicularis oculi), waarbij een deel van de voornaam van beide spieren hetzelfde is. Het eerste deel van orbicularis, orb (orb = “circulair”), is een verwijzing naar een ronde of cirkelvormige structuur; het kan ook aan een baan doen denken, zoals het pad van de maan rond de aarde. Het woord oris (oris = ” oraal ”) verwijst naar de mondholte of de mond. Het woord oculi (oculair = “oog”) verwijst naar het oog.
Wanneer een spier een wijdverspreide uitzetting heeft over een aanzienlijk gebied en de fascikels komen bij een enkel gemeenschappelijk bevestigingspunt, wordt de spier convergent genoemd. . Het bevestigingspunt voor een convergerende spier kan een pees zijn, een aponeurose (een platte, brede pees) of een raphe (een zeer slanke pees). De grote spier op de borst, de pectoralis major, is een voorbeeld van een convergente pees. spier omdat het convergeert op de intertuberculaire groef en de grotere tuberculum van de humerus via een pees (zie afbeelding 11.3).
Pennate-spieren (penna = “veren”) versmelten tot een pees die door het centrale gebied van de spier over zijn hele lengte, een beetje als de veer van een veer met de spierbundels die op dezelfde manier zijn gerangschikt als de veren. Door dit ontwerp kunnen de spiervezels in een pennate-spier alleen onder een hoek trekken, en als gevolg daarvan bewegen samentrekkende pennate-spieren hun pezen niet erg ver. Omdat een pennate-spier echter over het algemeen meer spiervezels kan bevatten, kan deze relatief meer spanning produceren voor zijn grootte. Er zijn drie subtypes van pennate-spieren.
In een unipennate spier bevinden de fascikels zich aan één kant van de pees. De extensor digitorum van de onderarm is een voorbeeld van een unipennate spier. Een bipennate spier zoals de rectus femurs heeft bundels aan beide zijden van de pees, zoals bij de opstelling van een enkele veer. Multipennate-spieren hebben bundels die op meerdere pezen worden ingebracht en taps toelopen naar een gemeenschappelijke pees, zoals meerdere veren die samenkomen op een centraal punt. Een bekend voorbeeld is de deltaspier van de schouder, die de schouder bedekt maar een enkele pees heeft die wordt ingebracht in de deltaspier tuberositas van de humerus.